|
||||||||
Het mag wellicht niet in deze Covid-19 tijden, maar ik wil toch beginnen met het intrappen van een open deur -al vraag ik me af hoe je dat eigenlijk doet. Wat ik wilde zeggen: het is al wel even geweten dat er in ons kleine landje fantastisch veel straffe muzikanten rondlopen, die dag aan dag bewijzen hoezeer het loont, als je in deftig muziekonderwijs investeert. Wat al net zo goed geweten is, is dat veel van die muzikanten er een meervoudig leven op nahouden, niet zozeer uit vrije wil dan wel uit bittere noodzaak. Een flink aantal onder hen combineert een (deeltijdse) taak in het onderwijs met het spelen in verschillende bands, omdat dat de enige manier is in dit land om van je muziek te kunnen leven. De podiumplaatsen zijn immers nogal beperkt en van je platenverkoop moet je ’t ook niet meteen hebben, tenzij je je waren aan de man kunt brengen vanaf dat podium. Dat onze nationale radio schromelijk in gebreke blijft, is een understatement van het genre “Donald Trump durft als eens een leugentje vertellen en wat mensen niet te horen krijgen op de radio, kunnen ze alleen leren kennen via de live optredens. Ik zeg dit allemaal slechts opdat spilfiguur van deze nieuwe band -zouden ze hun naam geleend hebben van de oud-speler van Club Brugge? Of werd-ie eerder uit Scandinavië geleend en betekent-ie gewoon “spelen”?-, Maarten Decombel een schoolvoorbeeld is van wat ik hierboven aanhaalde. Je komt zijn naam tegen bij bands als Göze, Snaarmaarwaar, MandolinMan en Naragonia Quartet, allemaal ensembles die min of meer specialiseren in specifieke subgenres van de folk. Voor dit nieuwe ensemble trok hij zus Eva aan, een dame met een heel mooie stem, die we ooit leerden kennen via Berlaen en het al genoemde Snaarmaarwaar, dat oorspronkelijke trio, waar naast Maarten ook Ward “Trio” Dhoore en Jeroen Geerinck deel van uitmaken. Met de toevoeging van drummer Louis Favre, ook al een oude bekende van Decombel en een meester in subtiliteit, krijgen we in Spilar dus eigenlijk een soort “Snaarmaarwaar 2.0” en het is dàt ensemble dat hier debuteert met een plaat die werd opgenomen in Studio Trad en geproducet werd door Jeroen. Het repertoire waar het vijftal zich van bedient, bestaat uit doorgaans traditioneel materiaal, aangevuld met minder traditionele dingen, die door de vijf naar hun hand gezet worden. Ik die categorie vallen nummers op als “Pertank”, een hertaling van een minder bekend Brelnummer, “Pourquoi faut-il que les hommes s’ennuient?” Wannes ‘ “Verdonken Land” en een indrukwekkende lezing van Willem Vermandere’s “Voor Marie Louise”. Geef toe: met Brel, Vermandere en Wannes zit je niet slecht, als je nummers wil coveren! De traditionele kant wordt bevolkt door heel bekende Vlaamse dingen als “Roosendaal” en “Drie Lantsheeren”, terwijl ook over de huidige taalgrens gezocht en gevonden werd met “Myn Herte” of “Germaine”. Een slechts heel regionaal gekend kerstlied is “Sterre” en helemaal meertalig is “Suver Maecht”, naar mijn gevoel het allerbeste nummer van de plaat. Het geheel wordt aangevuld door twee eigen composities van Maarten, die nog maar eens bewijst dat hij niet alleen een uitmuntende muzikant is, maar dat hij ook als componist ver boven de middelmaat uit steekt. Ik heb het dan nog niet eens gehad over wat er gebeurt als broer en zus samen gaan zingen. Daarvoor moet je vooral eens luisteren naar “Myn Herte”, waarin beiden elkaar in hun echte moedertaal ontmoeten. Wie daarbij onbewogen blijft, die heeft vast een herseninfarct gehad. Nu dat geldt eigenlijk voor de hele plaat: dit is technisch uitstekend gezongen en gespeeld, maar de muzikanten en de stemmen vinden elkaar waar en wanneer het om de knikkers gaat. Resultaat is een plaat die, zo vroeg op het jaar al, de lat erg hoog legt voor alle andere Vlaamse folkies : wie hier overheen wil, richting eindejaarslijstjes, zal meer moeten doen dan gewoon zichzelf overtreffen! (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||